Onderhoudsverplichting

De buitengewone kosten bij onderhoudsverplichtingen voor kinderen

Veelvuldige betwistingen komen voor bij ouders met kinderen die gescheiden zijn over de zogenaamde buitengewone kosten.

Die betwistingen zijn toe te schrijven aan absolute onduidelijkheid over de criteria van toekenning en over de inhoud en de bedragen van die kosten.
De onderhoudsverplichting voor ouders is voornamelijk vastgelegd in art. 203, § 1 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin is echter geen sprake van buitengewone kosten. Die komen wel voor in de rechtsleer en in de rechtspraktijk. Zie daarvoor:
S. BROUWERS en M. GOVAERTS, «Alimentatievorderingen»,
in Notariële Praktijkstudies, Wolters Kluwer België, 2004, 466, nr. 748.
Nagenoeg alle recente vonnissen rond de onderhoudsverplichting naar kinderen toe bevatten een bepaling van die buitengewone kosten. Een voorbeeld hiervan volgt hieronder.

In een vredegerechtvonnis van 26 juni 2008 statueert de vrederechter als volgt:

“Veroordeelt verweerder om aan eiseres te betalen t.b.v. de drie voornoemde kinderen, de helft van de volgende buitengewone kosten:
– medische kosten als daar zijn: de medische uitgaven n.a.v. hospitalisatie, thuisverpleging, orthodontie, kosten van gespecialiseerde medische of tandheelkundige onderzoeken, als daar zijn: radiologie, scanner, echografie, kinesitherapie, logopedie, bril of lenzen, steunzolen en zulks na verrekening van iedere tussenkomst van mutualiteit, hospitalisatieverzekering of elke andere derde;
– schoolkosten als daar zijn: de schooluitgaven m.b.t. de meerdaagse schoolreizen in middelbaar en hoger onderwijs, het inschrijvingsgeld, de studieboeken en –materiaal in het hoger onderwijs, de gebeurlijke huur van een studentenkamer in het hoger onderwijs, de aanschaf van een laptop, de inschrijvingsgelden, de vervoerskosten van en naar school, zoals o.m. trein- en/of busabonnement;
– naschoolse kosten als daar zijn: taalcursussen en taallabo, lid- en inschrijvingsgeld van balletschool, sportclubs, dans- sport- en taalkampen of stages, specifieke hobbykleding, muziekcursussen, muziekkampen en stages, huur of aankoop van muziekinstrumenten, sportmateriaal, cursussen en boeken, vakanties via de ziekenkas, basketkampen, chirobivaks, enz.;
– kosten voor het behalen van een rijbewijs; (hier specifiek geëist)
en dit met ingang van 01 december 2007, op voorlegging van de stavingsstukken van bedoelde uitgaven.

Persoonlijk vindt de schrijver van deze tekst dat het begrip ‘buitengewone kosten’ een onzalig beginsel is in de rechtspraak, omdat het tot zovele moeilijkheden tussen ouders aanleiding geeft. Op vragen daaromtrent bijvoorbeeld bij het redigeren van een akte van onderlinge toestemming waarbij ook de alimentatieverplichting duidelijk moet worden vastgelegd, adviseer ik doorgaans aan de betrokkenen dat ze geen buitengewone kosten in de akte moeten voorzien, maar wel de onderhoudsbijdragen betrekkelijk hoog zouden stellen. Dat vermijdt dan in de toekomst alle betwistingen rond buitengewone kosten, die nu zo veelvuldig rijzen.

Rond de thematiek hebben volksvertegenwoordiger en lid van de justitiecommissie en van de subcommissie Familierecht Sabien Lahaye-Battheu e.a. op 22 april 2008 een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend. Het heet ‘Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat betreft de buitengewone kosten in het kader van een onderhoudsuitkering’ Zie:
http://www.dekamer.be/FLWB/PDF/52/1092/52K1092001.pdf.

Vooral de Toelichting bij dat wetsvoorstel geeft ons relevante informatie.

De indieners stellen dat er nergens in de wet de notie ‘buitengewone kosten’ is vermeld en dat er geen wettelijke omschrijving of definitie van het begrip bestaat. In grote trekken kunnen ze worden ingedeeld in de volgende drie categorieën:

1° de gezondheidstoestand van het kind (belangrijke (para)medische uitgaven zoals hospitalisatiekosten, chirurgische ingrepen, bijzondere medische behandelingen,…);

2° de opleiding van het kind (inschrijvingsgeld, kosten van hogere studies, studiemateriaal, schoolreizen,…);

3° de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind (taalkampen, culturele activiteiten, sportkampen,…).

Het gevolg van het ontbreken van de wettelijke basis voor die ‘buitengewone kosten’ is dat de rechtspraak heel verschillend is en dat rechters vaak verschillende criteria voor het bepalen van die ‘buitengewone kosten’ hanteren.

Zo stelt een arrest van het Hof van Beroep in Brussel in 2005 (Verwijzing naar Brussel 15 november 2005, 2003/KR/428, onuitg.) dat alle medische kosten en paramedische kosten (logopedie, lenzen, brilglazen maar niet de gewone huisartsconsultaties) en de kosten van hogere studies (verplaatsingen, huur studentenkamer, cursussen) beschouwd konden worden als buitengewone kosten. Kosten van schoolreizen van meer dan één dag, hobby’s en culturele opvoeding werden niet beschouwd als buitengewone kosten.

Een Franstalige kamer van het Hof van Beroep van Brussel stelde echter in 2004 dat alle schoolkosten als buitengewoon aangezien moesten worden en dat de ouders dus ook allebei moesten instaan voor meerdaagse schoolreizen zoals bos- of sneeuwklassen. (Verwijzing naar Brussel (Jk.) 10 december 2004, 2004/JR/94, onuitg.)

Als «buitengewoon» worden doorgaans de uitgaven met een uitzonderlijk, onverwacht, onvoorzien, noodzakelijk en eenmalig karakter aanvaard waarbij die criteria niet cumulatief aanwezig moeten zijn. Dat lijkt wel een goede basis te zijn voor een omschrijving.

Conflictscheppend is ook de veroordeling door de rechter tot een maandelijks onderhoudsgeld én de helft van de buitengewone kosten. In die gevallen beslist immers de onderhoudsgerechtigde alleen over dergelijke uitgaven en kan de andere ouder niet anders dan een beroep doen op een rechter om zich daartegen te verzetten.

Een nieuw wettelijk systeem met objectivering  van  de onderhoudsuitkeringen waarbij ook rekening wordt gehouden met de buitengewone kosten zou een uniformisering in de rechtspraak tot stand brengen en een gelijke billijke behandeling van elk kind moeten garanderen. Ook bij het opstellen van de akte van onderlinge toestemming zouden de ouders heel duidelijk moeten overeenkomen over de onderhoudsuitkering en daarbij rekening houden met de bijzondere kosten.

Het principe moet zijn dat de «gewone» onderhoudsuitkering, samen met de kinderbijslagen en de eigen bijdrage van de ouder bij wie de kinderen gedomicilieerd zijn, voldoende moet zijn om de kosten van de kinderen te dekken. Buitengewone kosten moeten heel beperkend worden geïnterpreteerd.

Het wetsvoorstel van de kamerleden wil dan ook een artikel 203 quater invoegen in het Burgerlijk Wetboek. Dat zou als volgt geformuleerd zijn:

«Art. 203quater. — Indien een ouder door een rechterlijke beslissing veroordeeld wordt tot de betaling van een onderhoudsuitkering om te voldoen aan zijn verplichting die voortvloeit uit artikel 203, § 1, of 203bis, kan hij ook tot een bijdrage in de buitengewone kosten van onderhoud, opvoeding en opleiding worden verplicht.

Buitengewone kosten zijn kosten met betrekking tot de gezondheidstoestand, de opleiding en de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind en hebben een uitzonderlijk, onvoorzien, en noodzakelijk karakter.».

We moeten nog afwachten of dit wetsvoorstel in de Kamer in bespreking komt en of het kans maakt om aangenomen te worden. Alleszins geeft dit initiatief de gelegenheid om tot betere inzichten te komen in het begrip en in de toepassing van die ‘buitengewone kosten’.

Ghislain Duchâteau

14 juli 2008

Model dagvaarding echtscheiding

Model dagvaarding zelf in te vullen voor snellere afwerking door uw advocaat

DAGVAARDING IN ECHTSCHEIDING

 

u.  ref. :

m. ref. :

 

Het jaar tweeduizend en acht, op

OP VERZOEK VAN:

De

Geboren op                       te                       , wonende te                            ,

 

Hebbende als raadsman Meester                               , advocaat, kantoorhoudende te                                ,  (ref.              )

Aangezien mijn verzoeker op                voor de Ambtenaar van                    , in het huwelijk is getreden met hierna gedaagde  ;

Dat partijen gehuwd zijn onder het stelsel van volledige scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor Notaris                 met standplaats te                         op                 ;

Dat uit hun huwelijk                            kinderen zijn geboren nl.

 

Dat zij geen andere kinderen hebben  ;

Aangezien het huwelijk tussen partijen een mislukking is geworden  ;

Aangezien hierna gedaagde op                 de echtelijke woning heeft verlaten en mijn verzoeker hiervoor aangifte deed bij de politie  ;

Dat hierna gedaagde blijkbaar

Dat hierna gedaagde

Dat het huwelijk alleszins duurzaan is ontwricht door de fout van hierna gedaagde nu zij de echtelijke woning verliet op                   , al haar bezitting meenam en niet meer de intentie heeft het huwelijk verder te zetten en dit ook duidelijk heeft laten verstaan  ;

Dat alle hierboven vermelde feiten overeenkomstig art. 229 § 1 B.W. de oorzaak zijn van een onherstelbare ontwrichting van het huwelijk tussen partijen  ;

Dat mijn verzoeker dan ook de echtscheiding op grond van deze onherstelbare ontwrichting vraagt  ;

Ik ondergetekende,

Gerechtsdeurwaarder met standplaats te Antwerpen,

Er kantoorhoudende

 

 

 

HEB GEDAGVAARD:

Mevrouw

Geboren op

a) wonende te

waar ik het afschrift                    ter hand kon stellen overeenkomstig de artikelen 33 tot 35 Ger. W.,

zodat ik het afschrift, waarvoor niet werd getekend voor ontvangst,

heb achtergelaten onder gesloten omslag, overeenkomstig art. 38 Par. 1 van hetzelfde Wetboek.

b) doch vermoedelijk thans verbljvende te

waar ik het afschrift            ter hand kon stellen overeenkomstig artikelen 33 tot 35 Ger. W.,

zodat ik het afschrift, waarvoor niet werd getekend voor ontvangst,

heb achtergelaten onder gesloten omslag, overeenkomstig art. 38 Par. 1 van hetzelfde Wetboek.

Om te verschijnen voor de

die zetelt in

om

op

ten einde:

Er de huidige vordering ontvankelijk en gegrond te horen verklaren,

Derhalve om de hiervoormelde redenen de echtscheiding tussen partijen te horen uitspreken op grond van artikel 229 § 1 van het B.W.,

Te horen bevelen dat het schikkend gedeelte van het vonnis zal worden overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat er melding van zal gemaakt worden op de rand van de huwelijksakte van partijen,

Gedaagde te horen veroordelen tot de kosten van het geding, rechtsplegingsvergoeding inbegrepen, zoals voorzien bij artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek ;

vereffening en verdeling van de gemeenschap van goederen, bestaande tussen partijen en alleszins tot de vereffening van de gebeurlijk uit te oefenen wedernemingen ;

Te horen bevelen dat er op vervolging van verzoekende partij en in bijzijn van gedaagde of deze daartoe regelmatig opgeroepen tot de voormelde bewerkingen van vereffening en verdeling zal worden overgegaan door het ambt van een door de rechtbank aan te wijzen notaris, en dat in voorkomend geval, door dezelfde notaris vooraf zal worden overgegaan tot de openbare verkoping van de roerende en onroerende goederen van de gemeenschap afhangende,

Bovendien een notaris te horen aanwijzen die zal belast worden de niet-verschijnende of weigerende partij te vertegenwoordigen en in haar plaats de akten en processen verbaal te tekenen, en die bevoegd is om de toewijzingsprijzen en andere schuldvorderingen in kapitaal en toebehoren te ontvangen, kwijting ervan te geven met of zonder in de plaatsstelling en tengevolge van deze betalingen opheffing te verlenen van elke inschrijving van bevel en beslag, alsmede van elk verzet indien daartoe grond bestaat,

Gedaagde zich in geval van betwisting te horen veroordelen in de kosten van vereffening en verdeling zoniet deze kosten ten laste van de te verdelen massa te horen stellen ;

Het te vellen vonnis uitvoerbaar te horen verklaren bij voorraad, niettegenstaande elke voorziening, en zonder borgstelling,

De kopie(ën) dezer werd(en) overhandigd overeenkomstig artikel 44 van het Gerechtelijk Wetboek, indien nodig onder gesloten omslag ;

Waarvan akte, datum als boven ;

Kost:

Rolrecht inbegrepen, en eventueel te vermeerderen met de kosten van aangetekende zending(en) zijnde            EUR per afwezige partij,

Het alternerend verblijf

HET ALTERNEREND VERBLIJF VOOR KINDEREN WORDT BEVOORRECHT MODEL. S. BROUWERS.
Advocaat Lector aan de Vrije Universiteit Brussel.

Op 18 juli 2006 werd de Wet afgekondigd tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen ten uitvoerlegging inzake huisvesting van het kind. Deze wet die ingrijpende wijzigingen invoert werd bindend vanaf 14 september 2006. 

Ze bestaat uit drie onderdelen. 
Vooreerst is er de invoering van de gelijkmatig verdeelde huisvesting als algemeen model voor de verdeelsleutel van het verblijf van het kind bij de ouders. Vervolgens zijn er een aantal ingrepen in de procedure. Tenslotte wordt er een regeling tot gedwongen ten uitvoerlegging van de gerechtelijke beslissingen uitgewerkt. De wet vult het bestaande art. 374 B. W. aan met een tweede paragraaf. Het art. 387bis B. W. wordt aangevuld met vijf nieuwe leden. Er wordt een nieuw art. 387ter B. W. ingevoegd en tenslotte wordt art. 1412 eerste lid Ger. W. aangevuld met één lid. 1. Het nieuwe model (art.374 B.W.). a. Er is een akkoord : homologatie. In geval van geschil tussen de ouders met betrekking tot de verdeelsleutel van de huisvesting van de kinderen, wordt in geval daarover een akkoord tot stand kwam, dit gehomologeerd door de rechter. Deze heeft slechts een marginale toetsing. Hij is verplicht te homologeren ( ook in geval van niet-gelijkmatige verdeling van de huisvesting) tenzij het akkoord kennelijk strijdig is met het belang van het kind. Hier moet er dus wel een geschil aanhangig zijn voor de rechtbank, dit in tegenstelling met de vrijwillige bemiddeling waar een bereikt akkoord kan worden gehomologeerd zonder dat een geschil aanhangig is en mits een erkende bemiddelaar tussenkwam. b. Geen akkoord : toepassing van de norm. Bij gebrek aan akkoord, in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag, en indien minstens één ouder daarom vraagt, moet de rechter onderzoeken of het algemeen model kan worden toegepast. De norm of het algemeen model is dus de gelijkmatige verdeling van de huisvesting van het kind. De partij die daar tegen is moet het bewijs leveren dat er ernstige contra indicaties zijn. De rechter moet zijn vonnis “met bijzondere redenen omkleden” en dit in alle gevallen dus niet enkel wanneer hij van het model wil afwijken. Nieuw is dat er ook moet rekening gehouden worden met het ‘belang’ van de ouders. Afwijking van het algemene model is dus mogelijk, doch het is niet de norm. Vóór de wetswijziging was er geen algemeen model en werd door de rechter een verdeelsleutel van het verblijf opgelegd al naar gelang het geval per geval. 2. Procedureregels voor de jeugdrechtbank (art.387bis B.W.). Teneinde de procedures voor de jeugdrechtbank soepeler en efficienter te laten verlopen werden er bij de Wet van 18 juli 2006 een aantal nieuwe regels ingevoerd. a. Bemiddeling.

De rechter kan verwijzen naar de mogelijkheid om beroep te doen op de bemiddeling zoals georganiseerd in het 7de deel van het Gerechtelijk Wetboek (art. 387bis B. W.). Daartoe kan hij de schorsing van de procedure bevelen maar deze mag niet meer dan één maand bedragen. De schorsing is bedoeld om de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen over de bemiddeling in te winnen. Uit voormelde bepalingen maar ook uit de verzoeningspoging die de rechter moet ondernemen, kan afgeleid worden dat partijen persoonlijk moeten verschijnen ter zitting. (Let wel, ‘bemiddeling’ en ‘verzoening’ zijn niet hetzelfde) b. Onderzoeksmaatregelen en voorlopige maatregelen. De rechter kan ambtshalve voorafgaande maatregelen bevelen om de vordering te onderzoeken of de toestand van de partijen voorlopig te regelen. In dat geval bepaalt het vonnis meteen een nieuwe datum voor een latere zitting waarop de zaak opnieuw kan worden onderzocht. Deze zitting moet zich situeren binnen een termijn van één jaar te rekenen van de uitspraak. c. Blijvende saisine. In navolging van het mechanisme dat bestaat in kort geding in het kader van een procedure tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten of op grond van twee jaar feitelijke scheiding, blijft de zaak ingeschreven op de rol van de jeugdrechtbank tot het kind meerderjarig is of werd ontvoogd. In geval van gewijzigde omstandigheden kan de zaak ten allen tijde terug voor de rechter worden gebracht bij conclusie of bij een schriftelijk verzoek (art. 387bis, voorlaatste lid B. W.). 3. Gedwongen ten uitvoerlegging (art.387ter B.W.). a. Bevoegdheid. In afwijking van het gemeen recht (art. 569, 5° Ger. W. : rechtbank van eerste aanleg) is de bevoegde rechter degene die de niet-nageleefde beslissing heeft gewezen, tenzij de zaak inmiddels bij een andere rechter aanhangig is gemaakt. In dit geval wordt de vordering (m.b.t. de uitvoeringsmoeilijkheden) voor deze laatste gebracht. b. Maatregelen.

De rechter kan opnieuw onderzoeksmaatregelen bevelen, aansturen op een bemiddeling, nieuwe beslissingen nemen ten gronde (uitoefening ouderlijk gezag en/of de huisvesting van het kind). Eigenlijk kan de zaak opnieuw in zijn geheel worden behandeld. De rechter kan dwangmaatregelen toestaan ten laste van de weigerende ouder. Hij bepaalt de aard van deze maatregelen en de nadere regels betreffende de uitoefening ervan. Hij wijst zonodig de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de ten uitvoerlegging van zijn beslissing. De rechter kan verder een dwangsom uitspreken. Op de ten uitvoerlegging van deze dwangsom kan art. 1412 Ger. W. van toepassing worden verklaard wat betekent dat daarop hetzelfde supervoorrecht van toepassing is zoals voor alimentatiegelden (d.w.z. de beslagbescherming voor lonen en vervangingsinkomsten geldt dus niet). Daartoe werd art. 1412, eerste lid Ger. W. aangevuld. De toepassing ervan zal best wel uitdrukkelijk worden gevraagd. De beslissing van de rechter is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad. De vorderingen m.b.t. uitvoeringsmoeilijkheden worden bij de bevoegde rechter aanhangig gemaakt via de blijvende saisine (supra).

De vrederechter kent geen blijvende saisine zodat voor hem de gemeenrechtelijke weg moet worden gebruikt. c. Absolute noodzaak. In geval van absolute noodzaak en onverminderd de toepassing van art. 584 Ger. W. (beroep op de kort geding rechter) wordt de zaak aanhangig gemaakt bij eenzijdig verzoekschrift (art. 1026 tot 1034 Ger. W.). Het voorwerp van deze vordering is beperkt tot de dwangmaatregelen bedoeld in § 1 van art. 387ter B. W. (supra). De verzoekende partij moet aantonen dat de weigerende partij daadwerkelijk werd aangemaand om haar verplichtingen na te komen en zij zich heeft verzet tegen de ten uitvoerlegging van de beslissing. De inschrijving van het verzoekschrift is kosteloos en het wordt gevoegd bij het dossier van de rechtspleging van de niet nageleefde beslissing. d. Echtscheiding door onderlinge toestemming. De hiervoor besproken regeling m.b.t. de gedwongen ten uitvoerlegging is ook van toepassing op de familierechtelijke overeenkomsten die de ouders sloten aangaande hun kinderen in het kader van een echtscheidingsprocedure door onderlinge toestemming (art. 1288 Ger. W.). In dat geval wordt de zaak bij de rechtbank aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift op tegenspraak (art. 1034bis – 1034sexies Ger. W.). Dit wordt verantwoord door het feit dat de echtscheidingsprocedure door onderlinge toestemming geen contentieuze procedure is.

Vermits de regel is dat de bevoegde rechter degene is die de beslissing heeft gewezen, stelt zich wel de vraag of het verzoek dan moet worden gericht tot de echtscheidingsrechter dan wel tot de jeugdrechter die toch ook deel uitmaakt van de rechtbank van eerste aanleg. Om die reden denken wij dat de jeugdrechter bevoegd is. 4. Besluit. De nieuwe wet beoogt een modernisering van de procedure rond de huisvesting van kinderen. De ingrepen zullen ongetwijfeld toelaten dat er sneller en adequater kan worden opgetreden. Wij denken dat het invoeren van een model heilzaam kan zijn om machtsspelen tussen ouders te ontmoedigen. De vaders zullen nu ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen om hun ‘gelijk deel’ in de huisvesting concreet in te vullen. Dit kan met zich brengen dat er vaders zijn die niet zullen aandringen. Anderzijds vrezen wij dat het gemak waarmede nieuwe procedures bij gewijzigde omstandigheden en uitvoeringsmoeilijkheden kunnen worden opgestart, kan leiden tot verregaande proceduremisbruik. Dit laatste niet in het minste in geval van de eenzijdige procedure bij ‘absolute noodzaak’. 9 juli 2007.  B.S. 4 september 2006, 43971.  Wet van 18 juli 2006 tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen ten uitvoerlegging inzake huisvesting van het kind, BS 4 september 2006, 43971;

Zie voor een bespreking van de wet S.BROUWERS, “ Het alternerend verblijf voor de kinderen wordt de norm”, RABG 2006, 1241. P. SENAEVE, ., en H. VANBOCKRIJCK.,”De wet van 18 juli 2006 op het verblijfsco-ouderschap de blijvende saisine van de jeugdrechtrechtbank en de tenuitvoerlegging van uitspraken aangaande verblijf en omgang”, E.J. 2006, 117-143; F. APS, “De wet van 18 juli 2006 : promotie van het gelijkmatig verdeeld verblijf voor kinderen van gescheiden ouders en optimalisering van de uitvoeringsmaatregelen tegen de onwillige ouder(s)”, R. W. 2006-07, 1422-1433; G. HIERNAUX, “La loi du 18 juillet 2006 tendant à priviligier l’hébergement égalitaire de l’enfant dont les parents sont séparés et réglementant l’exécution forcée en matière d’hébergement d’enfants”, Rev. trim. dr. fam. 2007, p. 9; M. DANDOY en F. REUSENS, “L’hébergement égalitaire (Lorsque la promotion de la co-parenté sur le plan de l’hébergement aboutit à une réforme fausement modeste de la procédure en matière d’autorité parental), J. T. 2007, 177; N. GALLUS, S. BRAT, e.a. “Chronique de législation : Droit privé belge (1er juillet – 31 décembre 2006), J. T. 2007, p. 345 (o.a.. Autorité parentale – Hébergement égalitaire Filliation. Pension après divorce – Capitalisation – Prescription entre époux); C. AERTS, “Fiskaalrechtelijke aspecten van verblijfsco-ouderschap. Commentaar op de Wet van 27 december 2006”, T. Fam. 2007, p. 82

Omgangsrecht

Tweeverblijfsregeling

De term \’tweeverblijfsregeling\’ wordt soms gebruikt voor \’co-ouderschap\’. Dit is juridisch niet correct. Co-ouderschap betekent het samen uitoefenen van je ouderlijk gezag. Het co-ouderschap van ouders is de algemene regel. Waar de kinderen hun hoofdverblijf hebben staat hier los van, en ook of voor hen een tweeverblijfsregeling kan afgesproken worden.

Een tweeverblijfsregeling wordt door de rechter niet gemakkelijk toege­staan. De wet gaat er immers van

uit dat de ouder bij wie het kind het mees­te verblijft ook het zwaartepunt van de verantwoordelijkheden moet krijgen onder de vorm van het hoofdverblijf. Een tweeverblijfsregeling wordt soms toegestaan bij wijze van overgangsmaatregel.

De rechter zal slechts zelden een tweeverblijfsregeling opleggen (bv. Brussel 3e K.. 24 februari 1998, R.T.D.F. 2/1999, p.285). Meestal wordt deze regeling uitge­sproken op basis van een vooraf bestaand akkoord tussen de ouders. Uiter­aard zal de tweeverblijfsregeling slechts functioneren wanneer beide ouders instemmen met het project. Overigens is men het erover eens dat voor een tweeverblijfsregeling de ouders het best in elkaars buurt blijven wonen, zodat de school gemakkelijk bereikbaar blijft en de situatie van het kind stabiel blijft. Leeftijd en mobiliteit van de kinderen spelen natuurlijk een grote rol (ParI.Vr. Els Van Weert, 26 april 2000).

Voorbeelden:

2 Omgangsrecht over de kinderen

Een omgangsrecht voor de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijf niet hebben wordt normaal altijd toegekend. Uitzonderlijk zal een ouder geen omgangsrecht krijgen; zo\’n weigering van omgangsrecht is altijd voorlopig.

Homofilie

Is op zichzelf geen voldoende reden om omgangsrecht te weigeren (Hof van Beroep Gent 10 december 1982, R.W. 1984-85, 2134: In eerste aanleg had de voorzitter van Brugge op 15 april 1981 aan een homoseksuele vader die met zijn partner samenwoonde bezoekrecht geweigerd. De man had een bezoekrecht gevraagd, de moeder had zich daar niet principieel tegen verzet, en wenste alleen dat het bezoekrecht beperkt zou zijn. De kinderen waren 9 en 7 1/2 jaar oud. De voor­zitter ontzegde de vader elk bezoekrecht omwille van zijn homoseksualiteit en haalde in zijn beslis­sing nogal wat vooroordelen over deze seksuele voorkeur aan. Deze beslissing werd door het Hof van Beroep van Gent ongedaan gemaakt, met de volgende uitleg: \’De homofiele ingesteldheid van de man kan op zichzelf geen reden zijn om de band met zijn kinderen te verbreken, zeker nu het maatschappelijk onderzoek dat ter zake is verricht, niet uitwijst dat de vader deze gerichtheid op zijn kinderen zou proberen over te brengen, en er ook geen sprake is van pedofiele neigingen bij de appellant of zijn vriend. Het blijkt ook niet dat de vader in criminogene milieus vertoeft zoals de vrouw insinueert. Het is dus niet tegen het belang van de kinderen een bezoekrecht toe te staan\’ . Zo kreeg de vader een bezoekrecht van de eerste, derde en eventueel vijfde zaterdag, en elke tweede en vierde zondag van elke maand, telkens van 10 tot 18 uur, en de eerste week van de zomervakantie (R.W. 1984-85,2135, met noot Johan Pauwels) (zie ook nr. 107 voor homoseksuele ouder die het hoofdverblijf van het kind vraagt).

 

Een vrouw had a1coholproblemen, nam teveel geneesmiddelen; de rechter vond dat zij de taak van het opvoeden van een kind niet aankon, en dat zij, op sommige ogenblikken, een waar gevaar voor het kind was, zowel op moreel als materieel vlak (4 januari 1984, geco in Marie­France Lampe, 17).

Een ouder die zich sinds de prille jeugd van het kind nooit om hem bekommerd had, kreeg geen omgangsrecht (Rb. Brugge 15 januari 1969, J.T. 1969,22).

Een vader woonde in bij zijn vader, tegen wie een strafonderzoek wegens seksueel misbruik van de kinderen hangende was. Hij verkreeg geen omgangsrecht (Antwerpen, 3e K. II april 2000, A.JT 2000-2001, 684).

 

III Het ‘klassieke’ omgangsrecht ziet er meestal als volgt uit:

– een weekeinde om de 14 dagen, nl. elk eerste, derde en eventueel vijfde

Weekend van elke maand, van zaterdagmorgen 10 u tot zondagavond 18 u

– de helft van alle schoolvakanties van meer dan 4 dagen. De meeste rech­ters voorzien dat deze helften afwisselen: in onpare jaren de eerste helft, in pare jaren de tweede.

Voor de zomervakantie kun je opsplitsing van het bezoekrecht vragen in 2 x

14 dagen, deze formule wordt vaak verkozen voor kleine kinderen.

Hoe organiseer je praktisch de dagen en uren van het omgangsrecht en van de verdeling van de vakantieperiode?Een voorbeeld (Vz. Rb. leAanleg Leuven, 1992 en 6 december 1996)

Weekend omgangsrecht!

 

Er zijn geen moeilijkheden bij een weekend omgangsrecht om de 14 dagen of om de 2 weken daar het begin en het einde ervan met dag en uur bepaald worden.

Dit omgangsrecht loopt door over het ganse jaar en dus ook tijdens de vakantieperiodes; tijdens deze vakantieperiodes wordt het echter geschorst en vervangen door de voorziene vakantierege­ling.

Is een weekend omgangsrecht voorzien in het eerste, derde en eventueel vijfde weekend van de maand, stelt zich een probleem het eerste en vijfde weekend van de maand voor zover de weekends die twee maanden overbruggen. De regel is dat de dag waarop het bezoekrecht een aanvang neemt bepalend is voor het weekend.

Bijvoorbeeld: het omgangsrecht neemt een aanvang op een vrijdag om 18 uur; indien deze vrijdag de 31 e van de maand is dan betreft het een vijfde weekend; voor het eerste weekend van de maand dienen derhalve alle dagen van het weekend waarop het omgangsrecht betrekking heeft in de nieu­we maand te vallen of, in dezelfde veronderstelling als hierboven, de eerste van de maand moet minstens op de vrijdag vallen.

Tijdens de vakantieperiodes wordt de vakantieregeling toegepast.

Schorsing weekend omgangsrecht!

Het is duidelijk dat tijdens de vakantieperiodes het weekend omgangsrecht niet doorgaat en gedu­rende deze periodes vervangen wordt door de voorziene vakantieregeling. Na deze vakantierege­ling gaat het weekend omgangsrecht gewoon door en zo is het best mogelijk dat een ouder die bij­voorbeeld de kinderen op bezoek ontvangen heeft gedurende de tweede helft van de vakantie deze kinderen het volgende weekend terug op bezoek ontvangt.

Schoolvakanties

De duur van een officiële vakantie is een theoretisch begrip en in feite wordt als schoolvakantie ervaren de periode die begint op de eerste volledige dag dat het kind van school wegblijft tot en met de laatste volledige dag dat het kind thuisblijft; deze periode is de \’schoolvakantie\’.

Bijvoorbeeld: vele vakanties beginnen officieel op een maandag na een weekend o.m. de paasva­kantie; de kinderen blijven echter thuis van vrijdagavond voor het weekend. De \’schoolvakantie\’ betreft dan ook de periode beginnende van zaterdag tot en met de laatste dag dat het kind thuisblijft wat voor de paasvakantie de laatste zondag van deze vakantie is.

Deze regeling geldt voor alle schoolvakanties van minstens vier dagen met uitzondering van de grote zomervakantie, hiervoor is een afzonderlijke regeling voorzien daar deze vakanties dikwijls vroeger een aanvang nemen dan op I juli en later eindigen dan op 3 I augustus:

Het aantal volledige dagen dient normaal in helften opgesplitst te worden.

Bij een paar aantal dagen stelt zich geen probleem; het uur van begin en einde wordt hierna behandeld.

Bij een onpaar aantal dagen eindigt de eerste helft halfweg, dit is om 14 uur de middelste dag ter­wijl de tweede helft op datzelfde moment een aanvang neemt.

Bijvoorbeeld: de allerheiligen- of herfstvakantie 2002 loopt van zaterdag 26 oktober tot en met zondag 3 november of een periode van 9 dagen; de eerste helft eindigt dan op woensdag 30 oktober om 14 uur en de tweede helft van deze vakantie neemt een aanvang op hetzelfde uur.

Hou er in dit verband rekening mee dat een officiële vakantie van bijvoorbeeld slechts drie dagen of van zelfs twee dagen aanleiding kan geven tot de uitoefening van het omgangsrecht indien deze officiële vakantie aanleunt bij een weekend wat tot gevolg heeft dat het kind een vakantie heeft van 5 of 4 dagen die dan weer in helften dient opgesplitst te worden.

Grote vakantie

Deze vakantie strekt zich uit van I juli tot en met 31 augustus. De eerste helft hiervan is de volledige maand juli en de tweede helft de volledige maand augustus.

Indien elke maand nog in helften verdeeld wordt betekend de eerste helft van de maand juli de periode gaande van de eerste tot en met de vijftiende dag van deze maand en de tweede helft de zestiende dag tot en met de eenendertigste dag van de maand; hetzelfde geldt uiteraard voor de maand augustus.

Uren van aanvang en van einde van het bezoekrecht

De uren met betrekking tot de aanvang en het einde van het weekend omgangsrecht zijn steeds dui­delijk in het bevelschrift bepaald en vragen geen uitleg.

De vakantieperiodes van minstens vier dagen en ook de grote vakantie: nemen een aanvang de voor­avond van de eerste volledige dag om 20 uur om te eindigen de laatste volledige dag om 20 uur. Voor de opsplitsing in helften dient onderscheid gemaakt te worden tussen:

Vakantieperiodes van minstens vier dagen met een even aantal dagen: de eerste helft eindigt de laatste volledige dag om 19 uur terwijl de tweede helft derhalve op dat zelfde moment of op de vooravond van de eerste dag van deze helft om 19 uur een aanvang neemt om te eindigen de laatste volledige dag om 19 uur.

Vakantieperiodes van minstens vier dagen met een onpaar aantal dagen: de eerste helft eindigt en de tweede helft neemt een aanvang om 14 uur de middelste dag (zie hierboven). Vakantieperiodes in juli en augustus: iedere helft neemt een aanvang en eindigt zoals hierna bepaald:

In de veronderstelling dat de volledige vakantie in helften verdeeld wordt: van 30 juni om 20 uur tot 31 juli om 20 uur en van 31 juli om 20 uur tot 31 augustus om 20 uur

In de veronderstelling dat elke maand in helften wordt verdeeld: van 30 juni om 20 uur tot 15 juli om 20 uur; van 15 juli om 20 uur tot 31 juli om 20 uur; van 31 juli om 20 uur tot 15 augus­tus om 20 uur en van 15 augustus om 20 uur tot 31 augustus om 20 uur.

In de pare jaren verblijven de kinderen tijdens de eerste helft van de schoolvakanties van 4 dagen en meer en tijdens de grote vakantie bij de moeder, en tijdens de tweede helft bij de vader. In de onpare jaren geldt de omgekeerde regeling.

Deze regeling geldt uiteraard alleen in de veronderstelling dat in het bevelschrift zelf geen regeling is voorzien.

Het is verstandig om het omgangsrecht vast te leggen op een jaarkalender.

Je stipt eerst alle \’omgangsrechtweekends\’ aan, daarna vul je de schoolvakanties in en je

Verdeelt ze

Zoals hierboven uiteengezet (Vr KGD Leuven I december 1994, BRK 11.301,Baliekrant

Leuven mei 1995, p.II-13).

Speciale modaliteiten of bepalingen bij het omgangsrecht

Als je serieuze redenen hebt kun je aan de vrederechter vragen aan het omgangsrecht van je echtgenoot bepaalde beperkingen te verbinden.

Voorbeelden:

– je bent bang dat hij de kinderen zou ontvoeren: je kunt vragen dat het

Omgangsrecht bij jou thuis, of bij je ouders, of bij een vertrouwenspersoon zou doorgaan

– je echtgenoot is weggelopen met zijn nieuwe relatie: je kunt vragen dat

Het bezoekrecht alleen in afwezigheid van die persoon zou doorgaan

– je echtgenoot heeft een alcoholprobleem: je vraagt dat hij de kinderen niet met de auto zou mogen vervoeren, en dat hij verbod krijgt om ermee op café te gaan.

– je echtgenoot is gewelddadig tegenover de kinderen, of heeft ze seksueel benaderd: je staat erop dat het bezoekrecht alleen maar mag doorgaan in.

Omgangsrecht voor de grootouders

Vaak verliezen de grootouders contact met hun kleinkinderen bij de feitelij­ke scheiding of echtscheiding van hun zoon of dochter. Sinds de wet van 13 april 1995 kunnen de grootouders en met hen elke persoon die een bijzondere band met een kind heeft zich tot de jeugdrechtbank wenden om een omgangsrecht af te dwingen.

Grootouders hebben uiteraard een beperkter omgangsrecht dan een gescheiden vader of moeder, vaak wordt een omgangsrecht toegestaan voor 1 dag per maand en wat langer (2-3 dagen) tijdens de schoolvakanties.

In uitzonderlijke omstandigheden zal de rechter aan de grootouders een omgangsrecht weigeren.

Voorbeelden:

Een grootouder vroeg omgangsrecht met als enige bedoeling het kleinkind opnieuw in contactte brengen met een ouder aan wie elk omgangsrecht met het kind was ontzegd.

Grootouders stonden op zeer slechte voet met de moeder van de kinderen, een omgangsrecht

Van de grootouders zou de kinderen destabiliseren (Jrb. Dendermonde 10 juni 1997, gec., zoals het vorige voorbeeld in Els De Groote, p.13-14).

De moeder van een kind weigerde haar ouders een omgangsrecht toe te staan omdat zij er vast

Van overtuigd was dat een bezoekrecht bij haar ouders een gevaar voor het kind vormde. De

Raadkamer stelde haar buiten vervolging (na klacht van de grootouders wegens weigering van

Hun omgangsrecht) omdat de moeder zich in een soort noodtoestand bevond (Gent 6 oktober

2000, T.G.R. 2001,114).

Op reis met de kinderen:

Tot 12 jaar kun je op de bevolking een officieel bewijs krijgen van de identiteit van je kind. Eens het 12 jaar is, heeft het recht op een eigen identiteitskaart. Verder heeft elk kind dat reist naar een bestemming waar een internationaal paspoort nodig is (een niet-Schengenland dus), de plicht om een individueel kinderpaspoort bij zich te hebben.

Deze verplichting werd op 1 september 1999 ingevoerd om kinderontvoe­ring en -smokkel te voorkomen.

Telefonische contacten:

Telefonisch contact tussen de ouder bij wie het kind niet verblijft en het kind is een vanzelfsprekend recht geworden. Bij onenigheid over de modaliteiten kunnen de ouders aan de rechtbank vragen hieraan duidelijke perken te stellen. Voorbeelden:

Een vader had een omgangsrecht van I weekend per maand. En kreeg van de rechtbank het recht om met zijn 2 kinderen per gsm te bellen:

Artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (New York 20 november 1989) bepaalt dat een kind dat in staat is zich een eigen mening te vormen, van de staat het recht moet krijgen om die mening te laten kennen in zaken die het aanbelangen: \’Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en admi­nistratieve procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tus­senkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht.\’

In België heeft dit geleid tot een wijziging van het gerechtelijk wetboek in die zin dat \’een minderjarige die over het vereiste onderscheidingsvermo­gen beschikt, in elk geding dan hem betreft, op zijn verzoek of bij beslis­sing van de rechtbank kan worden gehoord door de rechter of door de per­soon die deze aanwijst\’ (Wet 3 juni 1994). Dit geldt voor allerhande procedures, niet alleen over het hoofdverblijf en het omgangsrecht of de goederen, maar ook bv. over een adoptie of een naamsverandering.

Wat de rechtbank beschouwt als \’voldoende onderscheidingsvermogen\’ van een kind wordt geval per geval bekeken. Zo beschouwde het Hof van Beroep te Brussel kinderen van 9-10 jaar als voldoende wijs om een stand­punt te hebben over hun schoolkeuze (Brussel 9 februari 1999, JT. 2000, p.150).

Ook de wet op de jeugdbescherming werd gewijzigd. Zo moet de jeugd­rechtbank kinderen vanaf 12 jaar oproepen om gehoord te worden in geschillen tussen zijn ouders of de personen aan wie het ouderlijk gezag is toevertrouwd. Vraagt een kind jonger dan 12 om gehoord te worden en wordt hij afgewezen, dan is tegen die afwijzing geen beroep mogelijk.

Hoe werkt het hoorrecht in de praktijk?

Het kind wordt per brief opgeroepen door de rechtbank. Het kind mag wei­geren te komen of weigeren te spreken. De rechtbank hoort het kind buiten de aanwezigheid van de partijen en hun advocaten, alleen de griffier is erbij en noteert een samenvatting van de verklaring van het kind. De partijen krijgen hiervan geen kopie, ze kunnen het document gaan inkijken op de griffie.

Meestal ondervragen de vrederechter (en de voorzitter in kort geding) het kind niet zelf maar vragen zij een sociale dienst of een deskundige die zij aanwijzen een maatschappelijk verslag op te stellen met een advies over de regeling die het beste geschikt is voor het kind.

Alleen de jeugdrechter is wettelijk verplicht het kind te horen vanaf de leef­tijd van 12 jaar, over \’geschillen tussen personen aan wie het ouderlijk gezag is toevertrouwd, wanneer punten worden behandeld die gaan over het gezag over zijn persoon, het beheer van zijn goederen, de uitoefening van het bezoekrecht of de aanwijzing van een persoon bij wie het kind geplaatst wordt\’ (art. 56bis wet 8 april 1965 op de Jeugdbescherming en art 931 Oer.W dat geldt voor alle minderjarigen. ook deze jonger dan 12 jaar, zoals uitgebreid door de wet van 30 juni 1994).

Vermeldenswaard is nog art. 22bis van de Grondwet dat handelt over de rechten van het kind, en ingevoegd werd bij de wet van 23 maart 2000: \’Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke, seksuele integriteit. De wet, het decreet (00\’) waarborgen de bescherming van dat recht\’ (B.S. 25 mei 2000).

Onderhoudsgeld voor de kinderen

De ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijf niet hebben, zal altijd moe­ten betalen voor

De kinderen aan de anderen ouder, ook al is zijn inkomen minimaal.

Die plicht vindt zijn oorsprong in de regel dat ouders samen voor hun kinderen moeten zorgen (art.203 B.W). Als de hoofdverblijf-ouder zijn bijdrage in het onderhoud van de kinderen vervult door dagelijks voor hen te zorgen, moet de andere ouder zijn deel van dit onderhoud inlossen onder de vorm van geld.

Hij moet ook voor de zomermaand, wanneer de kinderen tijdelijk bij hem wonen, onderhoudsgeld blijven betalen!

De hoofdverblijf-ouder mag het onderhoudsgeld naar goeddunken beste­den. De andere ouder mag hem niet verplichten om uitgavenboekjes bij te houden, of om het onderhoudsgeld geheel of gedeeltelijk op een spaarboek­je op naam van de kinderen te storten.

Bedrag van het onderhoudsgeld voor de kinderen

De vrederechter zal bij het bepalen van dat onderhoudsgeld vooral rekening houden met de inkomsten en lasten van beide ouders. Slaag je er niet in om gegevens te bekomen over het inkomen van je echtge­noot, dan kun je aan de vrederechter vragen dat hij de werkgever of de instelling die hem zijn sociale zekerheidsuitkeringen betaalt, beveelt hem mee te delen wat je echtgenoot van hen ontvangt of ontvangen heeft (art. 1253 quinquies Oer.W). Antwoorden werkgever of de andere inkomstenbronnen niet, dan kunnen ze veroordeeld worden tot een geldboete van € 100 tot 10.000 (x 5) en tot het betalen van een schadevergoeding aan jou (art. 926 Oer.W).

De ontbinding van de huwelijksgemeenschap

De huwelijksgemeenschap wordt ontbonden vanaf de aanvraag van de echtscheiding en in twee gelijke helften verdeeld

Welke goederen en schulden eigen zijn aan elke echtgenoot dan wel gemeenschappelijk wordt bepaald door het wettelijk stelsel als je zonder contract huwde of door je huwelijkscontract voor zover dat afwijkt va het wettelijk stelsel.

Eens de grote discussie over wat niet en wat niet en wat wel in de gemeenschap valt, over wat aangerekend en afgerekend moet worden, doorworsteld is, kan men verdelen. Alles wordt in twee helften verdeeld, en zoveel mogelijk in natura: jij de ijskast, ik het kookfornuis, zo weinig mogelijk in geld.

De algemene regels voor de verdeling van de gemeenschap zijn dus:

  • je verdeelt de gemeenschap zoals ze samengesteld is op het ogenblik van de eerste aanvraag van de echtscheiding ongeacht of deze eerste aanvraag werd ingewilligd. Bij de echtscheiding op grond van fout of op grond van feitelijke scheiding heeft de echtscheiding voor de goederen van de echtgenoten gevolgen vanaf de dag waarop de eerste vordering tot echtscheiding werd ingesteld, ongeacht of deze werd toegewezen. Je kunt aan de rechtbank die zich moet uitspreken over de echtscheiding vragen om, wegens billijkheid en uitzonderlijke omstandigheden eigen aan de echtscheidingszaak, te beslissen dat bij de vereffening en verdeling geen rekening zal gehouden worden met sommige goederen verworven of sommige schulden aangegaan sinds het begin van de feitelijke scheiding.

De waarde de onroerende goederen en van de roerende goederen wordt geschat op de dag van de verdeling.

  • alles wordt in gelijke helften verdeeld.

Hieronder worden nog de twee uitzonderingen die deze regels bevestigen beschreven:

  1. de rechtbank kan bij het bepalen van het moment van de ontbinding verder teruggaan dan het moment van de aanvraag van de echtscheiding;
  2. de echtelijke woning moet niet per se verdeeld wordt, moet de echtelijke woning pas openbaar verkocht in geval de verdeling in natura onmogelijk is.

De vereffening van de Huwelijksgemeenschap

De vereffening verloopt in twee fasen:

De beheersrekening wordt opgesteld

De vergoeding van de echtgenoten aan de gemeenschap worden uitgerekend

De beheerrekening

De echtgenoot die de gemeenschappelijke goederen bestuurde moet daarover nu verantwoording afleggen. Hij moet zeggen hoe het staat met de incasering van tegoeden, de ontvangen inkomsten en winsten, de bankrekeningen en spaarboekjes en de betaling van de schulden en onkosten? Het batig saldo wordt op de actiefkant van de gemeenschap geschreven.

De vergoedingen aan de echtgenoten aan de huwelijksgemeenschap aan de echtgenoten

Bij die vergoedingen moet je een onderscheid makken tussen de vergoedingen volgens het huwelijkgoederenrecht aan de ene kant, dat wil zeggen voor bepaalde uitgaven tijdens het huwelijk en de vergoedingen ten gevolge van de onderverdeeldheid die ontstaat na het instellen van de eis tot echtscheidingen aan de andere kant.

Iedere echtgenoot moet aan het gemeenschappelijk vermogen teruggeven wat hij eruit nam om persoonlijke schulden te betalen.

De gemeenschap moet aan de echtgoten de opbrengst van hun eigen goederen teruggeven, als ze niet belegd of wederbelegd werden, en telkens als de gemeenschap uit die verkoop voordeel haalde

De vergoeding is personen gehuwd onder het wettelijk stelsel, Een gelijkluidend schrijven wordt verzonden naar verzekerde, de makelaar en de maatschappij. Aan het bedrag dat destijds aan de gemeenschap ontleend werd, of aan het vermogen van de echtgenoot die nu de vergoeding vraagt, en minstens zoveel als het behaalde voordeel.

de vergoedingen voor uitgaven verricht of voor voordelen genoten na het aanvragen van de echtscheiding: de woonvergoeding, de afbetaling van de hypotheeklening en onderhoudsgeld en voor één echtgenoot persoonlijk werd betaald

de woonvergoeding: een aanrekening van de huur van de gemeenschappelijke gezinswoning

er wordt algemeen aanvaard dat de echtgenoot die de toelating kreeg om apart te blijven wonen in de gezinswoning aan de andere een woonvergoeding aan de andere een woonvergoeding verschuldigd is.